Zondag 26 maart, 5e zondag van 40 dagentijd, Pater Jim
Een groot gebaar en kleine details. Misschien mogen we dat zeggen over de evangelielezing van vandaag en die van de twee vorige zondagen. Dat grote gebaar komt van de Kerk, die deze drie verhalen uit het Johannes-evangelie achter elkaar heeft gezet. Het eerste verhaal, over de Samaritaanse vrouw bij de bron, ging over water. Het tweede, met de blindgeboren man, ging over licht. Het derde verhaal, vandaag, met de gestorven Lazarus, gaat over leven. Water, licht, leven.
Of de Kerk het zo bedoeld heeft, weet ik niet, maar we kunnen hier een verbinding zien met het scheppingsverhaal: eerst was er het water, toen was er het licht, en toen het leven. Zo worden we kort voor de Goede Week, waarin Jezus een fundamenteel nieuw hoofdstuk schrijft in de geschiedenis van de mens, door deze drie lezingen verbonden met het begin van alles.
Dat past ook heel goed bij Johannes, die aan het begin van zijn evangelie ook de menswording van Jezus verbindt met datzelfde begin, als hij schrijft: in het begin was het Woord; het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond. Johannes geeft ook aan waaróm Jezus dat deed. “Aan hen die in zijn Naam geloven, gaf Hij het vermogen om kinderen van God te worden.”
Gelóven in Christus, geloven dat Hij de Zoon van God is – daar draait het om bij Johannes, en ook in het evangelie van vandaag. Dat ontroerende verhaal over Lazarus lijkt te gaan over de verrijzenis, en het is zeker ook bedoeld als vooruitwijzing naar Pasen. Maar eigenlijk gebruikt Jezus zijn goede vriend om de geloofsvraag aan de orde te stellen.
We kennen de evangelist Johannes vooral als theoloog, filosoof en mysticus, maar hij is ook groots in het delen van emoties, het tonen van de rauwe kant van het bestaan. Zojuist hoorden we dat Jezus “huivert” als hij het verdriet ziet van Maria; en daarna nog eens bij het graf.
Dat “huiveren” is een zwakke vertaling van het origineel, waarvoor geen goed Nederlands woord bestaat; het gaat om een hevige, diep gevoelde emotie, en geeft aan hoezeer Jezus wordt geraakt. Dat blijkt ook uit een heel kort zinsdeel in deze lange lezing: “Jezus begon te wenen.”
Het zijn woorden waar je even stil van wordt. Het beeld, het idéé van een huilende Jezus, de Zoon van God…
Na de stilte kan de vraag opkomen: waaróm huilde Jezus? Volgens de omstanders omdat Hij zoveel van Lazarus hield. Het is een gedachte die ook doorklinkt in de prefatie van het eucharistisch gebed, die we straks zullen horen. Daar staat: “Hij weende om Lazarus, zijn vriend”.
Toch ligt die verklaring niet voor de hand. Eerder in dit hoofdstuk zei Jezus: “Deze ziekte voert niet tot de dood. Ik ga erheen om Lazarus op te wekken.” Waarom treuren over de dood als je die zelf ongedaan gaat maken?
Nee, het verdriet van Jezus gaat over het eigenlijke onderwerp van dit verhaal, en van het hele Johannes-evangelie: gelóven. In het begin van dit verhaal zegt Jezus: “Lazarus is gestorven, en omwille van u verheug Ik Mij dat Ik er niet was, opdat gij moogt geloven.” Tegen Martha zegt Hij: “Ieder die leeft in geloof aan Mij, zal in eeuwigheid niet sterven.” En bij het graf: “Als u gelooft, zult u Gods heerlijkheid zien.”
Dat is wat Jezus werkelijk bezighoudt, en daarover gaat zijn verdriet: over het gebrék aan geloof. Zijn verdriet gaat over alle ellende en ontreddering die door dat gebrek aan geloof zijn veroorzaakt. Voor de mensheid, maar ook voor Jezus zelf. Als Hij voor het graf van Lazarus staat, ervaart Hij een heftige emotie. Hij kijkt als het ware naar zijn eigen graf. En denkt aan de pijn, en aan het sterven op Golgota – gevolgen van al het ongeloof door de eeuwen heen, te beginnen in het paradijs.
Dát is waarover Jezus weent.
De Samaritaanse vrouw kwam tot geloof. De blindgeborene kwam tot geloof. En vandaag horen we aan het slot van deze evangelielezing dat velen tot geloof kwamen.
Met dat geloof in Christus mogen wij op weg gaan naar de Goede Week. Door het lijden en sterven heen, naar het nieuwe leven van Pasen.