Zondag 28 juli, 17e zondag door het jaar, Pater Fons
Zusters en broeders,
De bruiloft van Kana: U kent het verhaal. Jezus en zijn leerlingen worden uitgenodigd op een bruiloft, maar blijkbaar hebben de gastheren de dorst van hun gasten onderschat, want halfweg het feest wijst Maria erop dat de wijn bijna op is. Jezus laat zes kruiken van elk zo’n honderd liter met water vullen, en het feest kan volop doorgaan, want het water is in wijn veranderd.
In het evangelie van Johannes is dit het eerste wonder van Jezus, helemaal aan het begin van zijn openbaar leven, en het is sterk verwant aan het broodwonder dat we vandaag horen.
Beide wonderen illustreren op treffende wijze dat Gods genade en Gods goede gaven overdadig en onuitputtelijk zijn.
In het wijnwonder gaat het om zeshonderd liter wijn; dat zijn dus meer dan vierduizend glazen, en dat is veel te veel voor een dorpsbruiloft.
En in het wonder dat we vandaag horen, is er een overschot van twaalf korven, terwijl er toch maar vijf broden en twee vissen beschikbaar waren. Gods genade en zijn goede gaven zijn inderdaad overdadig.
Twee wonderen die elkaar spiegelen, maar toch zijn er verschillen.
In Kana wijst Maria Jezus op de nood, maar Hij antwoordt haar: ‘Mijn uur is nog niet gekomen.’ Het klinkt als een afwijzing, maar toch grijpt Hij in.
Bij de broodvermenigvuldiging daarentegen wijst Hijzelf de nood aan:
Hij vraagt aan Filippus: ‘Hoe moeten wij brood kopen om deze mensen te laten eten?’
Waarbij de evangelist opmerkt dat Hij die vraag alleen maar stelt om zijn leerlingen op de proef te stellen, want Hij wist zeer goed wat Hij zou doen.
Blijkbaar is zijn uur nu dus wél gekomen, het uur waarop Hij weet hoe Hij iets kan aanpakken. Dat wist Hij in Kana nog niet.
Kana was helemaal aan het begin van zijn prediking, Hij moest zijn weg nog zoeken, en Hij moest ook alles zelf doen, want zijn leerlingen waren nog niet veel meer dan geïnteresseerde toeschouwers.
Het broodwonder echter heeft veel later plaats, zijn leerlingen hebben al heel wat meegemaakt, ze hebben zijn Blijde Boodschap gehoord en ze hebben gezien hoe Hij die Boodschap van liefde, vrede en gerechtigheid in de praktijk brengt. Nu kan Hij er hen dus bij betrekken. Vandaar zijn vraag: Hoe moeten we al die mensen te eten geven?
Niet zozeer de vraag telt, wel het feit dat Hij hen erop wijst dat ze de nood moeten leren zien, en meer nog dat ze het vanzelfsprekend vinden dat ze mensen in nood moeten helpen.
Want dat is de kern van zijn Boodschap: dat we er moeten zijn voor elkaar, zoals God er is voor ons.
En dan is er die jongen met zijn vijf broden en zijn twee vissen. Die naamloze jongen, die eten genoeg bij zich heeft voor twee weken, want zeg nu zelf: wat moet hij met die vijf broden en die twee vissen? Dat is veel te veel voor hem alleen. Net zoals die zes vaten van elk honderd liter veel te veel waren voor dat bruiloftsfeest.
Maar het is wel vanuit die zes vaten en die vijf broden en twee vissen dat Jezus zijn wonder verricht: vanuit een teveel voor de een schept Hij meer dan genoeg voor iedereen.
Zusters en broeders, die naamloze jongen met zijn veel te veel eten is een symbool van het teveel van de een en het te weinig van de ander. Maar hij is wel bereid te delen.
Niemand heeft hem erom gevraagd, maar ineens staat hij er, die jongen met zijn broden en zijn vissen. Hij ziet de nood en wil er iets aan doen. Hoe dat moet gebeuren, weet hij niet, maar hij wil alleszins delen. Op die manier maakt hij het wonder mogelijk.
En zo wordt hij een voorbeeld voor ons: dat ook wij bereid zouden zijn te delen.
We moeten daarbij geen massa’s aanbrengen, en wij moeten ook niet zorgen voor de mateloze vermenigvuldiging van wat we willen delen: daarvoor zorgt God wel. Wij moeten alleen maar iets aanbrengen, iets inbrengen, en ook onszelf willen geven, en dan kan het wonder gebeuren. Het wonder dat God een eindeloze stroom van goedheid laat ontstaan.
En nu zeg je misschien: och kom, dat zijn heel mooie woorden, maar waar is de praktijk? Wel, de praktijk vind je in mensen, in vele heiligen als peerke Dondersof in Moeder Theresa en de vele miljoenen naamloze mensen, vaders en moeders, geestelijken en leken, doodgewone mensen zoals jij en ik, die doorheen de tijden altijd opnieuw hun kleine gave hebben aangebracht,
een gave van goedheid en zorg en inzet, een gave van liefde, vrede en gerechtigheid, die door God eindeloos vermenigvuldigd werd en wordt. Zoals de wijn in Kana en het brood aan het Meer van Galilea.
Zusters en broeders, ons uur is al lang gekomen. Het uur waarop we willen delen zoals die jongen met zijn broden en zijn vissen, want zo maken we wonderen mogelijk. Amen.