Heijendaalseweg 300, 6525 SM Nijmegen
024 - 355 80 29
sss.nijmegen@kloosterbrakkenstein.nl

Preek van de week

Zondag 16 februari, 6e zondag door het jaar, pater Fons

Aan het begin van de viering van 6e zondag door het jaar werden twee lichtjes ontstoken voor overledenen.

Cees All en Bert Melman bieden al vele jaren wonend in Brakkestein en actief in onze kerkgemeenschap. Cees heeft zijn steentje bijgedragen bij de nieuwbouw van kerk en klooster in de toenmalige bouwcommissie.
Bert was voorheen actief in het toenmalige parochiebestuur, zanger bij “Cantorij Brakkestein” en de laatste jaren als mede cantor.
Zijn laatste zingen in de zondagse eucharistie viering was op 5 januari j.l. Hij is overleden op 14 februari en was omringt door zijn vrouw Emmonique, kinderen en kleinkinderen.
De uitvaart van Bert is op 19 februari en van Cees op de 20e. 
Beiden worden begraven op ons kerkhof.

Inleiding

Broeders en zusters van harte welkom in de viering van de 6e zondag door het jaar.

Wij mensen bouwen zo vaak ons leven op geld, relaties en comfort. Maar de schrift leert ons dat dit niet het voornaamste is in ons leven, en Jezus roept ons op tot een totaal andere kijk op de werkelijkheid. In zijn Rijk zijn het de armen die gelukkig zijn en zij die lijden omwille van de Heer.

Want God is het die van ons gelukkige mensen maakt. Dat dit samenzijn rond de Heer ons hiervan dieper mag overtuigen.

Preek

Ik hoor wel eens verhalen over wat er zich onder kerkgangers afspeelt. 

Hoezeer zij elkaar zeer nabij zijn, het lief en leed van elkaar ter harte gaan. 

Hoe mensen worden geholpen, bemoedigd, getroost, gesteund in hun nood. 

Hoe geduldig naar elkaar wordt geluisterd met een vanzelfsprekendheid, meelevend en liefdevol, en hoe vriend en vreemdeling verwelkomd worden. 

En wij, als communiteit, mogen ook voortdurend blij ervaren, dat u ons leven, onze toekomst, onze hoop en geloven met ons deelt. 

Wanneer je dat overweegt en goed tot je door laat dringen besef je, hoe rijk je bent te mogen leven en verkeren in een gemeenschap van mensen, waarbinnen je opgenomen weet, je ademen mag, thuis komen mag. Wat je beleeft en ervaart is een glimp van het Rijk Gods, vrede en warmte. 

Het is deze ervaring, die mij helpt de beide lezingen van vandaag te verstaan. 

Na een nacht in gebed doorgebracht te hebben riep Jezus zijn leerlingen en onder hen koos hij er twaalf uit, die hij ook apostelen noemde, gezondenen. Twaalf, naar de twaalf stammen van Israel, het gehele uitverkoren volk, 

het prille begin van de gemeenschap, dat eens alle mensen zal omvatten, 

het zaad, klein als het mosterdzaadje, dat zal uitgroeien tot een boom, de bron, waaruit het Rijk Gods ontspringen zal tot heil van de wereld. 

Met hen, zo hoorden wij, daalde Jezus af naar een vlak terrein. 

Daar waren zijn leerlingen, in grote getale, en een grote volksmenigte. 

Dan neemt Jezus het woord en spreekt zijn zaligsprekingen en wee-roepen uit. 

Eigenlijk verbijsterende woorden, die je zelf niet in de mond durft te nemen als je staat tegenover een arme, iemand, die je niet kent noch hij jou kent. Zeg dan maar eens: “Zalig jij die arm bent, want aan jou behoort het rijk Gods.” 

Of tegen een onbekende die aan je deur klopt en om brood vraagt. Zeg je dan: “Zalig jij, die nu honger lijdt, want je zult verzadigd worden”? Dat gaat niet. Terecht gaat het niet. 

Jezus’ woorden geven je niet het alibi om niets te doen t.a.v. de ander.

En anderzijds: lijden, armoede, honger, verdriet, al dat leed op zich is geen paspoort voor de hemel, niet de enige weg naar de zaligheid. 

En de hemel hiernamaals is geen beloning voor al het hiernumaalse lijden. 

God wil geen aards tranendal ‘nu’ en een hemels paradijs ‘straks’. 

Jezus brengt ons precies het Rijk Gods ‘nu’. Nu is nabij 

Bij het uitspreken van de zaligsprekingen keek Jezus zijn leerlingen aan, zo staat er, mensen geroepen tot elkaar. Zo hoor ik Jezus hen zeggen: Zo ‘zalig’ is het in het Rijk Gods, in een wereld omgekeerd waar plaats is voor vreugde, liefde, broeder- en zusterschap, vrede en gerechtigheid; in  een gemeenschap van mensen, die elkaar dragen en dienen, elkaars lief en leed  kennen, oog hebben voor elkaars geluk en welzijn. 

Ja, dan kun je zeggen: Wat een geluk, jij die huilt of het moeilijk hebt, jij, dat je je omringd weet door mensen, die je zeer genegen zijn, naar je omzien, je zult lachen door je tranen heen. 

Zo vergaat het mensen in het Rijk Gods, of je nu arm bent of rijk, gezond of ziek, of je nu huilt of lacht. Zo vergaat het overal, waar, zoals de Handelingen van de apostelen verhalen, waar gelovigen één van hart en ziel zijn en waar niemand iets van zijn bezittingen zijn eigendom noemde; integendeel alles stond ter beschikking van de gemeenschap. 

Maar wee u, rijken, wee u die nu verzadigd zijt, wee u die nu lacht. 

Veroordeelt Jezus het hebben van bezit, het verzadigd zijn en het lachen? Nee. 

Hij roept zijn wee uit over mensen, die zich niet storen aan anderen, mensen die zich verrijken ten koste van anderen, alleen zichzelf zien, bindingen schuwen, van waaruit een beroep op hen gedaan zou kunnen worden, mensen, die hun eigen onafhankelijkheid koesteren en zeker stellen, mensen die niet dromen van een wereld omgekeerd, van breken en delen. 

Zij jagen een schijngeluk na en zullen geen vrede vinden in zichzelf omdat zij niet hebben willen zien waar het in het leven echt op aan komt. Zij zijn een kale struik in de steppe; hij staat in dorre woestijngrond, onvruchtbaar, 

woorden ontleend aan de eerste lezing van de profeet Jeremia. 

Hoezeer een mens ook een individu is, heeft hij toch een gemeenschap nodig. Wie alleen voor zichzelf leeft, verwijdert zich van de anderen en vervreemdt. Wie opgroeit in een geloofsgemeenschap is als een boom, die aan een rivier staat en wortels heeft tot in het water, om het beeld van Jeremia te gebruiken. Hij heeft geen last van de hitte en droogte deert hem niet. Hij weet op wie hij terug kan vallen in tijden van nood en beproeving. Gods zorg komt aan het licht. Hij weet zich opgenomen in zijn geborgenheid. Hij verkommert niet als een kale struik in een dorre vlakte. 

Het is een zaligheid te mogen leven in een gemeenschap van gelovige mensen, 

die je vertrouwd maken met een God van liefde, met een niet aflatend geloof in de bescherming van God; die in hoop je aandacht richten op een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. 

Hij weet dat hij mag zijn zoals hij is. Dat hij mag hunkeren en mag wenen, zonder dat het hem als een zwakheid wordt aangerekend. 

Hij weet dat hij mag vragen om brood zonder zich vernederd te voelen. Hij weet, dat hij mag leven met een perspectief die de wereld niet geven kan. Amen.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *