
Door Peter Nissen.
Deze aflevering zal voorlopig de laatste zijn. Morgen begint de veertigdagentijd. Dat is voor mij een tijd van inkeer, loslaten en concentratie. En daarom beperk ik de komende zes en een halve week de tijd die ik op Facebook doorbreng. Ik zal wel elke dag een citaat delen uit het boek dat ik tijdens de veertigdagentijd lees (zie aflevering 1621 van vier dagen geleden). Maar ik zal op doordeweekse dagen geen afleveringen van ‘Van de schoonheid en de troost’ plaatsen, tenzij zich een heel dringende aanleiding voordoet. Op zondagen (op zondag wordt niet gevast, anders kloppen de veertig dagen ook niet) zal ik wel mijn aantekeningen bij de evangelielezingen van die dag plaatsen. Soms zal dat een herhaling zijn van drie jaar geleden, soms een nieuwe of bewerkte versie.
Ik zoek dus de komende weken de stilte op. In zijn kloosterregel opent Benedictus het hoofdstuk over het stilzwijgen na de completen (hoofdstuk 42) met de zin: ‘Ten allen tijde dienen de monniken zich toe te leggen op de stilte, en vooral tijdens de nachtelijke uren’ (Omni tempore silentium debent studere monachi, maxime tamen nocturnis horis). In het begin van de regel wijdt Benedictus zelfs een heel hoofdstukje aan de zwijgzaamheid: De taciturnitate (hoofdstuk 6). Het staat tussen de hoofdstukken over de gehoorzaamheid en de deemoed, twee basishoudingen van het monastieke leven. Het zwijgen staat in de vroege monastieke traditie, net als het vasten, in dienst van een geconcentreerd leven voor het aangezicht van God. ‘Diabolus sonum quaerit, Christus silentium,’ zo zegt de kerkvader Ambrosius in zijn commentaar op Psalm 45: ‘De tweedrachtzaaier zoekt het lawaai, Christus zoekt de stilte.’
Natuurlijk zijn er ook goede en vruchtbare gesprekken mogelijk en soms nodig, maar Benedictus adviseert er spaarzaam mee om te gaan. Want vaak gaat het met teveel gebabbel mis. Hij citeert Spreuken 10,19: ‘Een veelprater begaat al snel een misstap, wie zijn tong in toom houdt is verstandig’ (vertaling NBV21). Hetzelfde Bijbelvers haalt hij elders in de Regel nog een keer aan (7,57) en ook Caesarius van Arles citeert het in zijn regel (de oudste) voor een vrouwenklooster (19,4). Het hoofdstuk over de ‘taciturnitas’, het stilzwijgen of de zwijgzaamheid, sluit Benedictus af met een krachtige veroordeling van de ‘scurrilitates’, ijdele kletspraatjes of ‘stijlloze grappen’, zoals pater Frans Vromen het vertaalde in zijn regelvertaling. Ik haal zijn verwoording aan: ‘Stijlloze grappen echter en ieder gepraat dat enkel dient om de lachlust op te wekken wijzen wij voor altijd en overal van de hand en wij staan niet toe dat een leerling zijn mond opent voor dergelijke praat’ (Scurrilitates vero vel verba otiosa et risum moventia æterna clusura in omnibus locis damnamus et ad talia eloquia discipulum aperire os non permittimus, RB 6,8).
Reden genoeg om er op Facebook even, minstens tot de Paaswake, het zwijgen toe te doen.