
Door Peter Nissen.
Had ik de vorige week al gezegd dat de evangelielezingen van de Paastijd eigenlijk allemaal antidepressiva zijn? Nee? Dan zeg ik het nu maar. Want zo is. Het ziekenfonds vergoedt ze niet, maar ze kosten niets. Ze staan zomaar, gratis, in de Bijbel. Genade noemen we dat.
Vandaag, op de derde zondag van Pasen, reikt het rooms-katholieke leesrooster ons een derde verschijningsverhaal uit het Johannesevangelie aan: Johannes 21,1-14 (volgens het leesrooster mogen ook de verzen 15-19 nog gelezen worden, maar die laat ik nu maar even buiten beschouwing). De Verrezene verschijnt aan de leerlingen die moedeloos worden omdat ze bij het vissen niets vangen. Jezus moedigt ze aan het nog eens te proberen en dan is de vangst overweldigend. Samen delen Jezus en de leerlingen dan brood en vissen.
Het is een prachtig verhaal, ook al is het eigenlijk een toegift. Met de laatste twee verzen van hoofdstuk 20 lijkt het evangelie volgens Johannes immers afgerond; het zijn perfecte slotzinnen. Hoofdstuk 21 moet wel later toegevoegd zijn. Bijbelwetenschappers verschillen van mening over het moment waarop dat gebeurd is. Recent onderzoek heeft gewezen op de overeenkomst in stijl en woordgebruik tussen hoofdstuk 21 en de rest van het evangelie, zodat het wel aannemelijk lijkt dat ook dit laatste hoofdstuk uit dezelfde auteursgemeenschap is voortgekomen, die doorgaans de ‘Johannesgemeente’ wordt genoemd.
Waarom vind ik het een prachtig verhaal? Daar zijn verschillende redenen voor. Om te beginnen is er de overeenkomst met het verhaal van de Emmaüsgangers, waarmee het Lucasevangelie bijna afsluit. Ook dat is een verschijningsverhaal van de Verrezene, en ook daar wordt Hij eerst niet herkend, zoals ook de vissende leerlingen bij Johannes Hem niet herkennen: ‘De leerlingen wisten niet dat het Jezus was’ (Joh. 21,4). Beide verhalen beschrijven een ontwikkeling van niet-herkennen naar herkennen van Jezus: in vers 7 roept de geliefde leerling (door de meeste uitleggers voor Johannes zelf gehouden) immers: ‘Het is de Heer!’ In beide verhalen is Jezus ook eerst de onbekende die zich bij een gezelschap voegt en wordt Hij later de gastheer die het brood voor ze breekt.
Ik vind het een ijzersterk beeld voor de Kerk en daarom raakt de tekst mij zo. Zijn wij bereid de Verrezene te herkennen als Hij ons pad kruist, bijvoorbeeld in de gestalte van een mens die een beroep op ons doet? En willen wij het brood breken als Hij ons daartoe uitnodigt? Wat wij in deze tekst zien gebeuren, is dat Jezus zijn leerlingen, ons dus, de opdracht geeft Kerk te zijn: zijn werk voort te zetten als Hij niet meer fysiek onder ons is. En dat bestaat in verkondigen: de netten uitwerpen en het ook eens aan de andere kant van het schip proberen. Het bestaat ook in dienstbaar zijn aan elkaar: elkaar te eten geven, brood en vissen delen. En met dat laatste bestaat Kerk zijn ook in samen vieren. Kerygma, diakonia, leitourgia, de drie grondlijnen van de kerk, en samen scheppen die gemeenschap, koinonia.
Na de teleurstelling en de verwarring van Goede Vrijdag worden de leerlingen door de Verrezene bemoedigd: het verhaal gaat door, met jullie! En zo worden ook wij telkens weer bemoedigd, na al onze teleurstellingen en onze verwarringen. Wees niet moedeloos, maar ga vrijmoedig verder. Er is in de Kerk en in de wereld veel moedeloosheid. Er is veel angst voor het onbekende. De Paastherapie van Jezus probeert die te doorbreken. Hij stuurt ons op pad, Hij geeft ons een missie: wees een gemeenschap, een Kerk, van vrijmoedige mensen.
Hij doet dat door ons persoonlijk aan te spreken. Zoals Hij de ontmoedigde Maria van Magdala op Paasmorgen aansprak door haar bij haar naam te noemen (Joh. 20,16), zo spreekt Hij nu de ontmoedigde leerlingen ook persoonlijk aan: Παιδία, zegt Hij. De NBV21 vertaalt het (net als de Bijbel in Gewone Taal en de Naardense Bijbel) met ‘jongens’, de Willibrordvertaling met ‘vrienden’, de Statenvertaling met ‘kinderkens’, de Herziene Statenvertaling met ‘kinderen’. Hoe dan ook, het is een persoonlijke, intieme, bijna liefkozende aanspreekvorm. Wij worden persoonlijk geroepen.
Als ik dan toch even een sprongetje naar vers 19 mag maken: ‘Daarna zei Hij: Volg Mij.’ Durven we?
[De miniatuur die de scène van de evangelielezing van vandaag toont, komt uit de Codex Egberti, in de tiende eeuw in de abdij van Reichenau geschreven en verlucht voor Egbert, de bisschop van Trier, en nu bewaard in de stadsbibliotheek van Trier. Zie ook aflevering 1631 van de vijfde zondag van de veertigdagentijd.]