Heijendaalseweg 300, 6525 SM Nijmegen
024 - 355 80 29
sss.nijmegen@kloosterbrakkenstein.nl

Van de schoonheid en de troost (1654)

Door Peter Nissen.

De zevende zondag van Pasen ligt er een beetje verweesd bij, zo tussen de veertigste en de vijftigste dag na Pasen, tussen Hemelvaart en Pinksteren. Hij heet bij traditie ook ‘wezenzondag’, omdat de leerlingen, tussen het vertrek van Jezus en de komst van de Geest, verweesd achter zouden zijn gebleven.

Maar niets is minder waar. Want de evangelielezing op deze zondag, Johannes 17,20-26, afkomstig uit het lange gebed van Jezus na zijn afscheidsrede (het gebed vult het hele hoofdstuk 17 van het Johannesevangelie), drukt de diepe verbondenheid uit tussen Jezus, de Vader en de leerlingen. En die verbondenheid houdt niet op, die gaat door. De slotzin van de lezing vat dat krachtig samen: ‘Ik heb hun uw naam bekendgemaakt en dat zal Ik blijven doen, zodat de liefde waarmee U mij liefhad in hen zal zijn en Ik in hen.’ Het gaat vandaag opnieuw over de thema’s waarover het ook de vorige twee zondagen en eigenlijk ook op Hemelvaart ging: de blijvende verbondenheid tussen Jezus en de leerlingen en het fundament van die verbondenheid in de wederkerige liefde, de agapè. Het verhaal gaat door als jullie liefde doorgeven, en jullie hoeven niet bang achter te blijven. De lezing van vandaag geeft aan die gedachte een enorme intensiteit: de liefde is gefundeerd in de mystieke eenheid tussen Jezus en de Vader, die Jezus vandaag in zijn gebed verwoordt: ‘Zoals U in Mij bent en Ik in U, laat hen zo ook in Ons zijn’ (ik volg hier het gebruik van de eerbiedshoofdletter van de NBV21, want die is in dit verband voor het goed verstaan van de tekst wel behulpzaam).

De nadruk op de eenheid in de evangelielezing van vandaag, vooral in vers 21, is vaak gebruikt als motivatie voor de oecumenische beweging: ‘opdat zij allen één mogen zijn’ (Willibrordvertaling), ‘laat hen allen één zijn’ (NBV21), ‘dat ze allen één mogen zijn’ (Naardense Bijbel), ‘ut omnes unum sint’ (Vulgaat), in het Grieks ἵνα πάντες ἓν ὦσιν. Ik heb dat altijd een wat gezochte, oppervlakkige en opportunistische toepassing van de tekst gevonden. De schrijver(s) van het Johannesevangelie had(den) nog geen weet van verschillende kerkgenootschappen met eigen kerkordes. Er waren in die tijd nog geen elkaar uitsluitende denominaties. Na de Oecumenelezing die ik drie jaar geleden mocht uitspreken, haalde dominee Barend Wallet, de grote stimulator achter het Samen-op-Weg-proces dat tot de vorming van de PKN leidde en de vader van de oud-katholieke aartsbisschop Bernd Wallet, de uitdrukking aan van een voorman uit de oecumene: ‘after the denominations came the damnations’, op de denominaties volgden de damnaties, de veroordelingen over en weer. Daar had de Johannesgemeente nog geen last van.
Nee, het gaat hier bij ‘eenheid’ niet over door moeizame dialogen tot stand gebrachte institutionele toenadering tussen kerken, hoe belangrijk en waardevol die ook is. Het gaat hier over een veel diepere laag van eenheid: een eenheid die in God gegeven is en die de hele werkelijkheid op een diep niveau doortrekt, een eenheid die gegeven is met het wezen van God, dat liefde is, een liefde die aan de grondvesting van de wereld voorafging (Joh. 17,24) en die ook aan onze liefde voorafgaat. Wat Jezus hier in zijn gebed bij Johannes zegt, gaat zo diep en is zo onbegrijpelijk, dat er eigenlijk alleen nog een contemplatief zwijgen op kan volgen. Daarom ben ik eigenlijk wel blij dat ik vandaag niet kan preken. Ik zal noodgedwongen zwijgen en waarschijnlijk via Youtube de woorden van anderen over mij heen laten komen.

[Afbeelding: Jezus in gebed, beeld uit 1514 uit het atelier van Niklaus Weckmann, tussen ca. 1481 en 1526 werkzaam in Ulm. Het beeld wordt bewaard in het Louvre in Parijs.]

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *