Door Peter Nissen.
De tocht van Jezus naar Jeruzalem gaat vandaag weer een etappe verder, en zo ook het onderricht van Jezus over de rechte verhouding tot God en over wat geloven inhoudt. Op de achtentwintigste zondag door het jaar (de vierde van de herfst op het oecumenische leesrooster) wordt Lucas 17,11-19 gelezen, het vervolg op de lezing van vorige week zondag. En het is weer helemaal Lucas die hier aan het woord is; de tekst heeft geen parallellen in de andere evangeliën.
Het is een genezingsverhaal. In een dorp kwamen Jezus tien melaatsen tegemoet. Zij vroegen om ontferming. Zij gingen zich vervolgens aan de priesters laten zien. Maar slechts één van de melaatsen kwam terug om luidkeels God te danken. Die ene was een Samaritaan. Jezus zei tegen hem: je geloof heeft je gered.
Onder de genezingsverhalen van Jezus is dit verhaal een beetje een buitenbeentje. Het is namelijk een genezing op afstand. In de andere genezingsverhalen is Jezus altijd erg aanrakerig: hij raakt de mond van de stomme, de ogen van de blinde en de oren van de dove aan. Bij een melaatse is dat met het oog op besmetting minder verstandig. Daarom staat er waarschijnlijk ook dat de melaatsen zelf op afstand bleven (πόρρωθεν). Toch raakt Jezus ook melaatse mensen aan, zoals de genezing van de melaatse in Lucas 5,12-16 laat zien. De genezing van de tien vindt hier blijkbaar plaats buiten de nabijheid van Jezus, terwijl de melaatsen op weg zijn naar de priesters. Zij gaan daar naartoe om te voldoen aan het voorschrift van Leviticus 14: de priesters moesten een genezing vaststellen.
De ene genezen melaatse die dankbaarheid komt tonen, is een Samaritaan. Een vreemdeling dus, ἀλλογενὴς zegt de Griekse tekst: van elders afkomstig, elders geboren. Net als Naäman in het genezingsverhaal van 2 Koningen 5,14-17, dat op het rooms-katholieke leesrooster vandaag als eerste lezing wordt aangeboden: die was geen Israëliet, maar een Syriër. Vreemdeling én melaats: dubbel uitgestoten dus.
Op de Samaritanen werd door de Joden neergekeken. Zij erkenden niet de tempel van Jeruzalem. Zij hadden hun eigen heiligdom op de berg Gerizim in Samaria. Van de tien melaatsen zullen er dus negen naar Jeruzalem zijn gegaan om zich aan de priesters van de tempel daar te tonen, de Samaritaan daarentegen zal naar de priesters in Gerizim zijn gegaan.
Alleen die ene, die vreemdeling, komt na de genezing terug om te danken. En die heeft volgens Jezus geloof: πίστις. Daarmee maakt Jezus duidelijk dat geloven een kwestie is van dialoog. Tien melaatsen zijn genezen of gereinigd, maar slechts één komt er terug om te danken, en daarom heeft die geloof. Reiniging of genezing is op zichzelf nog geen geloof, het wordt geloof als er dank wordt gebracht aan de bron van de genezing of reiniging.
En daar moet je even aan denken. Hoe vaak vergeten wij niet te danken voor iets dat ons geschonken wordt? Danken veronderstelt denken. In de Germaanse talen zijn de twee woorden zelfs verwant: dank komt voort uit ‘denken aan’, stilstaan bij, aandacht hebben voor. Het Middelnederlands woord ‘danc’ betekent tegelijk dank en gedachte. Denk ook aan het Duitse Gedanke. Om dankbaar te zijn moet je even pas op de plaats maken, even stilstaan bij het leven. Bijvoorbeeld wanneer je, zoals ik deze weeek, je verjaardag viert: even stilstaan bij, denken aan en danken voor het wonder van het leven dat je geschonken is.
Het slot van de evangelielezing is ook prachtig. Jezus zegt tegen de vreemdeling-met-geloof: Sta op en ga verder. Ἀναστὰς πορεύου. Het is dus een Paasverhaal, want het woord voor opstaan is hetzelfde woord dat voor de verrijzenis met Pasen wordt gebruikt, en πορεύου betekent niet ‘ga heen’, zoals de Willibrordvertaling zegt, maar ‘ga’ (NBV21) of nog beter: ‘trek verder’ (Naardense Bijbel).
Wie eraan denkt dankbaar te zijn, wordt uitgenodigd mee verder te trekken op de weg van Jezus