Heijendaalseweg 300, 6525 SM Nijmegen
024 - 355 80 29
sss.nijmegen@kloosterbrakkenstein.nl

Van de schoonheid en de troost (1150)

Twee weken geleden zijn mijn vrouw en ik tijdens onze reis door Oostenrijk afgedaald in de crypte van de kerk van de jezuïeten in Innsbruck om eer te brengen aan twee belangrijke theologen: Karl Rahner en Josef Jungmann. Beiden hebben lange tijd gewerkt aan de theologische faculteit van de universiteit van Innsbruck, gesticht door de uit Nijmegen afkomstige jezuïet en kerkleraar Petrus Canisius (over zijn sporen in Innsbruck een van de komende dagen meer). In de grafkelder liggen zij dicht bij elkaar; slechts het graf van één of twee medebroeders scheidt hen in de crypte van elkaar. Ontroerend vond ik dat bij het graf van Jungmann nog een verse rode roos geplaatst was.
Karl Rahner (1904-1984) is van de twee zonder twijfel de meest bekende. Hij wordt wel de belangrijkste rooms-katholieke theoloog van de twintigste eeuw genoemd, iemand van het kaliber Karl Barth of Paul Tillich, om een oecumenische vergelijking te maken. De in Freiburg geboren Rahner promoveerde in 1936 in Innsbruck in de theologie en begon er twee jaar later, in het wintersemester van 1937/1938, colleges in de dogmatiek te geven. Het zou van korte duur zijn, want na de annexatie van Oostenrijk door Duitsland (de Anschluss) werd eerst in 1938 de theologische faculteit van Innsbruck gesloten en in 1939 het huis van de jezuïeten. Karl Rahner vertrok naar Wenen, waar hij in het geheim zijn colleges voor een aantal medebroeders voortzette. In 1948 kon Rahner terugkeren naar Innsbruck. Hij werd er in 1949 hoogleraar in de theologie. 
Zijn internationale roem groeide in de jaren vijftig en bereikte een hoogtepunt tijdens het Tweede Vaticaans Concilie, waar hij als adviseur van kardinaal König aanwezig was (zoals Edward Schillebeeckx er als adviseur van de Nederlandse bisschoppen bij was). Naar aanleiding van een lezing voor de Duitse Katholiekendag in 1962 hadden conservatieve krachten in de Romeinse curie geprobeerd zijn deelname aan het concilie te verhinderen. Paus Johannes XXIII stak daar persoonlijk een stokje voor door Rahner in het publiek te prijzen voor zijn theologische inzet, een daad die algemeen als een rehabilitatie werd gezien en als een terechtwijzing van zijn eigen curietheologen. In 1964 kaapte de universiteit van München Rahner weg, voor drie jaar, want in 1967 verkaste hij naar Münster. In de herfst van 1981, tien jaar na zijn emeritaat, keerde Rahner echter weer terug naar Innsbruck, waar hij op 30 maart 1984 overleed en in de crypte van de jezuïetenkerk werd bijgezet.
Van Rahner is ook vrij veel in het Nederlands vertaald. In de jaren zestig, toen de katholieke theologie in ons land groeide en bloeide, werd hij hier veel gelezen. Hij werd in één adem genoemd met Hans Küng en Edward Schillebeeckx. De drie waren onder meer betrokken bij het vernieuwende tijdschrift Concilium, dat – de titel zegt het al – de lijn van het Tweede Vaticaans Concilie theologisch probeerde voort te zetten. In juli 1966 was Karl Rahner in Nijmegen, evenals trouwens Hans Küng, voor de redactievergadering van Concilium. Dat was toen nog een event dat de aandacht trok in de media. Concilium had een oplage van 43.000 exemplaren. Kom er eens om bij een theologisch tijdschrift; de meeste zijn inmiddels ter ziele. Er was zelfs een heuse persconferentie. De Volkskrant publiceerde op 18 juli 1966 een foto van die persconferentie, met van links naar rechts Edward Schillebeeckx, de Nederlandse uitgever Paul Brand, die mede aan de wieg stond van Concilium, Karl Rahner, Hans Küng en de Nederlandse katholieke dichter en journalist Gabriël Smit. Dat waren nog eens tijden!
Jozef Jungmann (1889-1975) is bij het brede publiek minder bekend. Ook hij studeerde in Innsbruck, promoveerde er in 1923 in de theologie, schreef zijn Habilitation (een tweede boek dat iemand professorabel maakt) in 1925 en werd in 1930 hoogleraar aan de theologische faculteit in de moraal- en pastoraaltheologie, waartoe in die tijd ook de katechetiek, homiletiek en de liturgiewetenschap behoorden. Het laatste terrein werd zijn grote specialisme. In het academisch jaar 1953-1954 was hij rector van de universiteit van Innsbruck en in 1956 ging hij met emeritaat. 
Jungmann ontsloot de betekenis van liturgische rituelen en teksten vanuit hun geschiedenis (‘genetische methode’ werd dat genoemd), met oog voor veranderingen en voor hun pastorale werking. Hij werd al vroeg door Rome als adviseur betrokken bij liturgische vernieuwingen en werd tijdens het Tweede Vaticaans Concilie als officiële concilietheoloog aangesteld. Hij heeft grote invloed gehad op de constitutie over de liturgie, de eerste tekst waarover het concilie overeenstemming bereikte.
In mijn middelbare schooltijd nam ik af en toe vanuit Roermond de trein naar Eindhoven, om daar bij boekhandel De Slegte theologische boeken te kopen. Daar waren boeken bij van Rahner, maar ook de twee delen ‘Missarum Sollemnia’ van Josef Andreas Jungmann. Dat imposante werk bespreekt de katholieke misliturgie vanuit haar historische wording. Het verscheen voor het eerst in 1948 bij Herder in Wenen, werd vijf keer herdrukt, voor de vijfde keer in 1962, en in verschillende talen vertaald. De Nederlandse vertaling verscheen pas in 1966 en was gebaseerd op de editie van 1962. Inmiddels was het concilie afgelopen en werd de liturgie vernieuwd. Jungmanns boek hielp juist heel goed om te begrijpen waarom. Anders dan sommige traditionalisten beweren is de liturgiehervorming van na het Tweede Vaticaans Concilie geen breuk met de traditie, maar juist een terugkeer naar de wortels van die traditie. Daarom: wilt u de rooms-katholieke misliturgie beter begrijpen, ga dan snel op zoek naar een antiquarisch exemplaar van de twee delen ‘Missarum Sollemnia’ van Josef Jungmann. Het zal u verrijken.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *