Heijendaalseweg 300, 6525 SM Nijmegen
024 - 355 80 29
sss.nijmegen@kloosterbrakkenstein.nl

Preek van de week – 26 september

Pater Fons Kuster

Beste mensen

Wanneer we de lezingen van vandaag horen valt direct op dat in beide de volgelingen van een meester, zowel Jezus als van Mozes, kwaad zijn omdat anderen, die niet tot hun groep behoren, ‘wonderen’ verrichten.

Maar meteen valt ook op dat beide leiders er tegenin gaan, zolang het goede maar gebeurt, dat is het voornaamste.

Jezus maakt het heel duidelijk: het doet er niet toe dat iemand duivels uitdrijft in mijn naam. Want ” wie niet tegen mij is, is voor mij.”

En dan spreekt Jezus over een beker water geven. Is dat dan niet heel iets anders dan duivels uitdrijven?

Eigenlijk leest Jezus ons hier fijntjes de les. 

We zouden ervan kunnen uitgaan dat we als christenen wonderen, grote dingen moeten doen, dingen die opzien baren. ‘Wie kan dat nou..’ zou men in Nederland zeggen. Het zou kunnen betekenen dat we er stilletjes vandoor gaan en zeggen: ‘laat anderen dat maar doen’.

Maar, nee, zegt Jezus ons vandaag. Het gaat er niet in de eerste plaats om grote dingen te doen die opzien baren, neen, juist in het dagelijkse goed zijn daar kunnen we het verschil maken.

En Jezus verwijst daar telkens naar. 

Hij zegt toch: “Wie niet wordt als deze kinderen zal het koninkrijk van God niet binnen gaan.” Wat anders kan Hij daarmee bedoelen dan zeggen dat het koninkrijk niet te vinden is in grote zaken maar in het de onbevangenheid van een spelend kind, een kind dat zoveel vreugde geeft door er gewoon te zijn.

Wie gewoon goed is voor de anderen, zonder bijbedoelingen, van die mensen zegt Jezus: ‘wie niet tegen mij is, is voor mij.’ 

Daarvoor hoef je niet naar de kerk te gaan, daarvoor hoef je zelfs niet katholiek te zijn.

Wie niet tegen is, is voor ons.  Het lijkt een te gemakkelijke veralgemening.  Wij mogen de anderen tegen hun wil in niet inlijven.  In ieder geval, anderen, die niet van ons gezelschap zijn, kunnen goede dingen doen.   Gelukkig maar, want zonder hen zou er nog minder goeds geschieden in de wereld.

God spreekt mij eveneens aan in mensen die niet tot de Kerk behoren.  

Hij werkt in alle mensen.  Alle mensen zijn familie van God.  Ze zijn door Hem als goed geschapen, en bijgevolg in staat dit uit te stralen.

De Kerk opent voor ons de weg naar God, maar de toegang van God naar ons is niet beperkt tot zijn Kerk.  Jezus is voor een open Kerk.  Belangrijk is de relatie van mensen tot Christus.  Maar belangrijker nog is de relatie van Jezus tot de mens.  Zijn blik is ruimer dan de onze.

Vandaag wordt uitdrukkelijk aandacht besteed aan die mensenliefde, want het is de Werelddag van de migrant en de vluchteling, en als er één groep is die er vaak niet bij hoort, zijn het wel de tachtig miljoen vluchtelingen die de wereld doorkruisen. 

Mannen en vrouwen, volwassenen en kinderen, zieken en gezonden, gekwetsten en mishandelden: allemaal mensen zonder hoop, zonder zicht op een waardig leven. 

Maanden geleden al, begin mei, publiceerde paus Franciscus zijn boodschap voor deze Werelddag. Daarin riep hij op om samen op weg te gaan, want als kinderen van God zijn we met zijn allen een ‘wij’, en geen ‘wij en zij’. Laten we dus samen de menselijke familie weer bij elkaar brengen om samen een toekomst van vrede en gerechtigheid op te bouwen en ervoor te zorgen dat niemand achterblijft, zo spoort de paus ons aan.

Het is een aansporing die perfect aansluit bij de boodschap die we vandaag in de eerste lezing en in het evangelie horen, en die boodschap is: aanvaard dat je medemensen je zusters en broeders zijn. Aanvaard dat ze anders kunnen zijn dan jij. Dat ze anders doen en denken dan jij. Jezus wijst uitdrukkelijk op de gevolgen als je dat niet aanvaardt. Dan gebruik je je handen niet om goede dingen te doen en om je medemensen te helpen, maar om ze kwaad aan te doen. Dan ga je slechte wegen op: wegen van egoïsme en harteloosheid. 

Dan zie je het goede niet in andere mensen, maar heb je alleen oog voor het negatieve, het boosaardige, want dat is de weg die je dan volgt. 

Gebruik je handen dus alleen om goede dingen te doen, je ogen om vol zorg uit te zien naar je medemensen,  en je voeten om te gaan naar mensen in nood. Dat vraagt Jezus uitdrukkelijk.

Zusters en broeders, in de eerste lezing zegt Mozes: ‘het zou goed zijn als de Heer zijn Geest op ons legde’, want dan zou zijn Geest in ons werken. 

Dan zouden we geen hart van steen, maar een hart van goud hebben voor al onze medemensen. Dan zou de wereld een schat van een aards paradijs worden, waar we met zijn allen zouden van genieten, en dat is een heel mooie droom. 

De droom die de Heer onze God ook had bij zijn schepping. Laten we ons inzetten voor die droom, met open ogen en een hart van goud.

Amen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *