Heijendaalseweg 300, 6525 SM Nijmegen
024 - 355 80 29
sss.nijmegen@kloosterbrakkenstein.nl

Van de schoonheid en de troost (1130)

Vandaag, op de twintigste zondag door het jaar en de negende van de zomer, heerst er op de leesroosters grote eensgezindheid. Het rooms-katholieke en het oecumenische leesrooster reiken dezelfde drie lezingen aan: Jesaja 56,1-7, Romeinen 11,13-24 en Matteüs 15,21-28. Zij hebben met elkaar gemeen dat zij alle drie gaan over het grensoverschrijdende van God. Voor de Eeuwige hoort iedereen erbij. Niemand wordt uitgesloten. In de lezing van Jesaja zijn het de vreemdelingen en de eunuchen. Zij hoeven zich niet buitengesloten en onvruchtbaar te vinden. Wie de weg van de Eeuwige wil volgen, zal thuis zijn op zijn heilige berg, ook al is hij vreemdeling, en zijn naam zal onvergankelijk zijn, ook al heeft hij als eunuch geen nageslacht. En Paulus richt zich tot de mensen uit andere volkeren dan Israël: ook zij zullen als takken van een vreemde boom geënt worden op de oude boom en in de vruchtbaarheid daarvan delen. Want die vruchtbaarheid komt niet van de takken, maar van de wortel. En de wortel van de boom is de Eeuwige. Iedereen mag dus meedoen die ‘trouw blijft aan zijn goedheid’ (Rom. 11,22: ἐὰν ἐπιμένῃς τῇ χρηστότητι). Mooi beeld, die goedheid van God, zijn χρηστότης, een lievelingswoord van Paulus; het komt tien keer in zijn brieven voor. Het is een goedheid, een welwillendheid, die beantwoordt aan de echte nood van de ander. Het woord is afgeleid van χρηστός, Chrestos, en dat was in de Grieks-Romeinse wereld een populaire naam onder slaven. Het werd in het Grieks op dezelfde manier uitgesproken als Christos, de Gezalfde. Dat geeft te denken.
Het evangelie geeft een voorbeeld van die passende goedheid, die χρηστός. De evangelist Marcus vertelt het verhaal ook al, zij het in een iets kortere vorm (Marcus 7,24-30). Het gaat over een grensoverschrijdende genezing door Jezus. Hij, een man uit Galilea en daarom al minder in de ogen van de Judeeërs, heeft nu zijn geboorteland verlaten en is aan de andere kant van het Meer van Galilea, in het gebied van de heidenen, de gojim. Hij gaat naar de steden Tyrus en Sidon, Fenicische steden (tegenwoordig Libanon). En daar richt zich in haar nood (haar dochter is bezeten) een vrouw tot Hem die van een ander volk is, van ‘vreemd volk’. Marcus noemt haar ‘van Syro-Fenicische afkomst’ en Matteüs zegt dat zij een Kanaänitische is (γυνὴ Χαναναία). De Kanaänieten waren bij traditie de vijanden van de Israëlieten. De vrouw was in de ogen van de Israëlieten dus een goj. De eerste reactie van Jezus lijkt schokkend: Hij reageert zoals velen van ons zouden doen als een vreemdeling een beroep op ons doet, Hij reageert namelijk niet. Letterlijk staat er: Hij antwoordde haar met geen woord. En als de leerlingen Hem vragen haar weg te sturen, antwoordt Hij dat Hij alleen naar de verloren schapen van het volk van Israël is gezonden. Het klinkt schokkend. Maar we moeten bedenken dat Matteüs zijn evangelie schreef voor christenen die nog sterk in de traditie van Israël stonden, die de joodse gebruiken nog onderhielden, de joden-christenen, die tot ongeveer de vierde eeuw hebben bestaan. Zij, de kinderen van Israël, waren de eerstgeroepenen.
De ommekeer komt met het oprechte geloof van de vrouw. Met dat geloof weet zij Jezus te vermurwen. Zij overtroeft Hem, niet met spitsvondigheden, al lijkt haar opmerking over de honden die de kruimels opeten van het brood dat voor de kinderen is bedoeld, daar wel op. Nee, zij overtroeft hem met haar geloof: een diep vertrouwen in Hem die tegenover haar staat. Jezus geeft zich gewonnen: ‘u hebt een groot vertrouwen (μεγάλη σου ἡ πίστις); wat u verlangt, zal ook gebeuren.’ 
Bij Jezus geen eigen volk eerst, geen ‘wij’ en ‘zij’, geen ‘jullie’ en ‘zullie’. Wat telt is of iemand de weg van de barmhartigheid wil gaan, de weg van vertrouwen. Paus Franciscus heeft dat begrepen. Zijn pleidooi voor een inclusieve kerk vormde de rode draad door zijn toespraken tijdens de Wereldjongerendagen in Lissabon. ‘Todos, todos, todos,’ liet hij de jongeren herhalen in het Eduardo VII-park. Ik houd niet zo van spreekkoren en gescandeerde leuzen, maar dit vond ik toch wel een ontroerend moment. Hij riep de jongeren op om na hun terugkeer thuis mee te werken aan ‘een vreugdevolle kerk die open staat voor allen, voor allen, voor allen.’ Ik begreep uit mediaberichten dat sommige priesters en bisschoppen (wat waren er daar veel van aanwezig, en waarom zaten zij bij de vieringen allemaal apart vooraan en niet gewoon tussen de jongeren? Restantje misschien van de klerikale kerk waar paus Franciscus zo graag afscheid van wil nemen?) tot het inzicht kwamen dat zij op dit punt van de paus nog veel te leren hadden. Dat inzicht geeft hoop voor de toekomst. Zij kunnen ook bij de man uit Galilea in de leer gaan. Wij allemaal trouwens.

[De evangelietekst over Jezus en de Kanaänitische vrouw als kort stripverhaal in het getijdenboek van de hertog van Berry, ‘Les très riches heures du Duc du Berry’, geschilderd door Jean Colombe (ca. 1430-1493), die na het overlijden van de Nijmeegse gebroeders Van Limburg de verluchting van het handschrift voltooide. Het wordt bewaard in het Musée Condé in Chantilly, Frankrijk.]

Auteur: Peter Nissen

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *