Heijendaalseweg 300, 6525 SM Nijmegen
024 - 355 80 29
sss.nijmegen@kloosterbrakkenstein.nl

Van de schoonheid en de troost (1153)

Op deze vijfentwintigste zondag door het jaar, op de oecumenische kalender de eerste van de herfst, biedt het leesrooster ons een overbekende lezing aan: Matteüs 20,1-16, de parabel van de werkers in de wijngaard. Een landheer (althans volgens de Willibrordvertaling en de NBV21; de Naardense Bijbel is met ‘huiseigenaar’ iets preciezer, want er staat in het Grieks οἰκοδεσπότῃ) neemt op verschillende momenten van de dag werkers aan voor in zijn wijngaard. Met iedereen spreekt hij een beloning af van één denarie, een gangbaar bedrag voor een dag werken (de herbergier kreeg van de barmhartige Samaritaan twee denarie om voor de gewonde reiziger te zorgen: Lucas 10,35), zowel met degenen die vroeg beginnen als met de laatst bijgekomen werkers, en allemaal krijgen ze die beloning ook. Maar dan beginnen de vroege werkers te mopperen: wij hebben de hele dag in de brandende zon gewerkt, dus wij hebben recht op meer dan die lieden die er pas laat zijn bijgekomen. Maar de heer zegt: je krijgt toch wat met je is overeen gekomen. Het staat mij vrij om aan iedereen te geven wat mij goeddunkt. 
En dan stelt hij die mooie vraag: ‘ben je jaloers (Willibrordvertaling: kwaad) omdat ik goed ben?’ Het Grieks is hier heel beeldend (ὁ ὀφθαλμός σου πονηρός ἐστιν), en opnieuw geeft de Naardense Bijbel dat beter weer: ‘is jouw oog boos omdat ik goed ben?’ Dat ‘oog van jou’ (zo staat het er letterlijk) is bij Matteüs een belangrijk orgaan. Hij noemt het de lamp van het lichaam (6,22). Als het oog helder is, zal het lichaam verlicht zijn, en als het troebel is, is het lichaam verduisterd. Het oog is als het ware de poort tot de ziel. En hier is sprake van een boos oog. Het ‘boze oog’ staat in oude culturen voor afgunst, kwaadaardigheid, voor de ander iets niet gunnen. De heer besluit in zijn goedheid iedereen gelijkelijk te belonen, maar de werkers van het eerste uur gunnen het de werkers van het laatste uur niet.
En dan komt de moraal van het verhaal: ‘zo zullen de laatsten de eersten zijn en de eersten de laatsten.’ De parabel van de werkers in de wijngaard is alleen bij Matteüs te vinden, maar de slotzin lezen we ook bij Marcus (10,31), maar met de variant dat ‘vele’ eersten laatsten zullen zijn, en bij Lucas (13,30), maar ook daar minder stellig: ‘er zijn laatsten die eersten zullen zijn.’ In die eerste vorm, die van Marcus, heeft Matteüs de uitspraak ook al een keer gebruikt (Matteüs 19,30), en wel in het vers dat aan de parabel van vandaag voorafgaat. De boodschap is duidelijk: in het koninkrijk van God gelden geen oudste rechten of grootste prestaties. Het doet er niet toe hoe lang je de weg van Jezus al volgt, van belang is alleen dát je hem volgt. Dat is een voor die tijd revolutionaire boodschap. Er zijn namelijk rabbijnse gelijkenissen die hetzelfde beeld gebruiken van werkers in de wijngaard, maar waarvan de boodschap wel luidt: je beloning in het hiernamaals zal groter zijn naar gelang je prestaties hier groter zijn (voor de liefhebbers: zie de voorbeelden bij Strack-Billerbeck, Kommentar zum Neuen Testament aus Talmud und Midrasch, deel IV, 484-500). In Gods koninkrijk gelden niet de wetten van de economie, maar die van de genade. Jezus meet niet met prestaties, maar met de bereidheid om zijn weg te gaan. En de Eeuwige zal dat van iedereen gelijkelijk waarderen. Hij zal ook niemand straffen omdat hij er pas later bij is gekomen. Maar Hij straft ook niet de werkers van het eerste uur, die gaan morren. Zij straffen zich door hun gemor zelf. De laatsten worden eersten door Gods goedheid, de eersten worden laatsten door hun eigen afgunst.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *