Heijendaalseweg 300, 6525 SM Nijmegen
024 - 355 80 29
sss.nijmegen@kloosterbrakkenstein.nl

Van de schoonheid en de troost (1290)

Door Peter Nissen.

We zijn al een heel eind op weg naar Pasen. De volgende week is het al Palmzondag en dan begint de Goede Week. Vandaag, op de vijfde zondag van de veertigdagentijd, lezen we zowel volgens het rooms-katholieke als volgens het oecumenische leesrooster als evangelielezing Johannes 12,20-33. Het is een cruciale tekst in de structuur van het Johannesevangelie: de laatste keer dat Jezus zich sprekend richt tot een groter publiek. In vers 36, dat geen deel uitmaakt van de evangelielezing, wordt dit expliciet gezegd: ‘Toen Hij dit gezegd had, ging Jezus weg en verborg Hij zich voor hen.’ Na deze passage begint namelijk, na een korte uiteenzetting van Johannes, de lange afscheidsrede van Jezus, die wordt ingebed in de laatste maaltijd van Jezus met de leerlingen. Bij Johannes ligt bij die maaltijd de nadruk op de voetwassing. Geen instellingswoorden bij Johannes, maar zoals ik al eerder schreef: hij lijkt bij zijn lezers al bekend te veronderstellen wat de andere drie evangelisten vertellen, dus hij hoeft niet opnieuw te verhalen over het breken van het brood en het delen van de beker. En na de afscheidsrede van vier hoofdstukken (Johannes 14-17), waarin Jezus zich dus alleen richt tot de kleine kring van zijn leerlingen, begint het ‘passieverhaal’ van Johannes, waarbij wel gezegd moet worden dat Johannes het woord ‘lijden’ (πάσχειν), anders dan de andere drie evangelisten, nergens gebruikt.
Een cruciale tekst: niet getalsmatig, maar wel inhoudelijk het hart van het Johannesevangelie. Een tekst die geen enkele parallel heeft bij de drie andere evangelisten. De climax van de eerste helft van dit evangelie, zo noemen sommigen Bijbelwetenschappers het. In die eerste helft stelt Jezus zeven tekenen of ‘aanwijzers’ die hem bekend maken als de verwachte Messias, en elk van die tekens wordt gevolgd door een uiteenzetting of ‘leerrede’. Het zevende teken was het krachtigste: de opwekking van Lazarus (Johannes 11,1-44), voorafbeelding bij uitstek van de zending van Jezus, namelijk nieuw leven mogelijk maken, eeuwig leven. Dan volgt in hoofdstuk 12 de intocht in Jeruzalem, de derde en laatste keer dat Jezus de stad bezoekt, voor de derde keer ook bij gelegenheid van het joodse Paasfeest.
Wegens dat feest waren er ook Grieken, Ἕλληνές, in de stad. Er is al veel inkt gevloeid (een metafoor die in de toekomst waarschijnlijk niemand meer zal begrijpen…) over de vraag of het hier om Griekssprekende joden gaat of om heidenen, die uit nieuwsgierigheid op het feest waren afgekomen. In elk geval waren zij wel in de stad ‘om eer te brengen’ (προσκυνήσωσιν), door de NBV21 nogal kort door de bocht vertaald met ‘om God te aanbidden’ (de Willibrordvertaling en de Naardense Bijbel zijn hier voorzichtiger in hun vertaling). Die Hellenen waren benieuwd naar Jezus; zij wilden Hem zien (ἰδεῖν). Ze benaderden Philippus, volgens sommige uitleggers omdat die een Grieks klinkende naam (letterlijk ‘paardenliefhebber’) heeft, ofschoon Johannes er nadrukkelijk aan toevoegt dat hij wel uit Galilea kwam, en Philippus benaderde weer Andreas, een van de leerlingen uit de inner circle rond Jezus.
We horen niet expliciet of Jezus op het verzoek van de Hellenen in ging, maar kennelijk was dat wel het geval (we mogen aannemen dat met de αὐτοῖς die Hij aansprak, niet alleen Philippus en Andreas zijn bedoeld, maar ook de Hellenen): Hij stak meteen van wal met de laatste publieke rede, die een aankondiging vormt van de dood die Hij ging sterven, maar die ook, zoals we bij Johannes mogen verwachten, de theologie achter die kruisdood uiteenzet. Met de metafoor van het zaad dat in de aarde moet vallen om nieuwe vrucht voort te brengen (het beeld van het zaad, κόκκος, komt bij de andere evangelisten alleen voor in verband met de parabel van het mosterdzaad), maakt Hij duidelijk wat zijn weg is: door de overgave in het lijden nieuw leven mogelijk maken. Hij herhaalt die boodschap met een ander beeld: wie bereid is zijn leven los te laten, zal het behouden voor eeuwig. En meteen voegt Hij eraan toe dat dit ook de weg is voor hen die Hem willen volgen: dienen (διακονειν, dus διάκονος zijn), jezelf durven loslaten voor de ander, en navolgen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.
In vers 27 slaat dan even de twijfel toe bij Jezus: ‘de angst sloot Mij om het hart’ (NBV21), ‘Mijn ziel (ψυχή) is verbijsterd’ (Naardense Bijbel). De Naardense Bijbel wijst er terecht op dat Jezus hier een psalmvers aanhaalt: Psalm 6,4, zoals ook in het vervolg van dit vers uit dezelfde psalm wordt geciteerd. Deze korte doodsstrijd van Jezus, zijn agonie, wordt door de andere evangelisten later gesitueerd, in de hof van Getsemane (Marcus 14,34-36, Matteüs 26,38-39 en Lucas 22,41-42). De overgave van Jezus werd prompt beantwoord door een hemelse stem, opnieuw een auditieve theofanie, in vers 28: ‘Ik zal verheerlijken’ (δοξάσω, Willibrordvertaling en Naardense Bijbel), ‘mijn grootheid tonen’ (NBV21). Deze theofanie was niet bedoeld om Jezus gerust te stellen; dat had Hij niet meer nodig. Zij was bedoeld voor de omstanders, die het teken, zoals zo vaak, maar niet begrepen: ‘een donderslag’, ‘een engel die spreekt’? ‘Deze stem (φωνὴ) is niet voor Mij gekomen, maar omwille van jullie,’ zegt Jezus. 
De uiteenzetting van Jezus, die eigenlijk tot en met vers 36 doorloopt, wordt in het leesrooster nogal abrupt bij vers 33 afgebroken. Johannes legt in dat vers uit dat Jezus met het ‘van de aarde omhooggeheven worden’ duidt op de dood die Hij zou sterven. Maar de afbreking is misschien wel goed voor ons: Johannes biedt geen licht verteerbare kost, en we hebben nu al genoeg om vandaag te overdenken en te herkauwen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *